DE BISSCHOPPELIJKE JUBILEUM SYNODE
VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK

13-16 augustus, 2000, Moskou

DE GRONDSLAGEN VAN HET SOCIALE CONCEPT
VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK



Vertaling: Vader Sergi Merks

IX. Criminaliteit, straf, moreel herstel

IX. 1. Christenen worden geacht wetsgetrouwe burgers van hun wereldse vaderland te zijn, uitgaande van de "onderwerping aan de overheden" (Rom. 13:1), maar tegelijkertijd worden zij geacht het gebod van Christus in herinnering te houden om "aan de keizer te geven wat des keizers is, en aan God wat des Godes is" (Luk. 20:25). De zondigheid van de mens echter brengt de misdaad voort, die een overtreding is van de grenzen die de wet stelt. Daarbij komt nog dat het begrip zonde, zoals dat door de Orthodoxe morele normen wordt begrepen, veel breder is dan het idee van misdaad, zoals dat in het wereldlijk recht wordt gehanteerd. De belangrijkste oorzaak van de misdaad is de verduisterde toestand van de menselijke ziel: "Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstel, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen" (Mat. 15:19). Maar men moet ook erkennen dat misdaad soms wordt veroorzaakt door economische en sociale factoren of door een zwakke overheid en de afwezigheid van een wettelijke orde. Ook kunnen criminele organisaties infiltreren in overheidsinstellingen en deze gebruiken voor hun eigen doeleinden. En tenslotte kan de overheid zelf crimineel worden door illegale daden te begaan. Bijzonder gevaarlijk is de misdaad die begaan wordt onder het mom van politieke en pseudo-religieuze motieven, zoals terrorisme en soortgelijke zaken. Om de criminaliteit binnen de perken te houden heeft de staat misdaadbestrijdende instanties in het leven geroepen. Hun opdracht is het om misdaden te voorkomen en te onderzoeken en de misdadigers te straffen en te beteren. Maar de taak om de misdaad uit te roeien en degenen die over de schreef zijn gegaan te beteren moet niet alleen door de staat ondernomen worden, maar door iedereen, dus ook door de Kerk.

IX. 2. Het voorkomen van criminaliteit is op de eerste plaats mogelijk door opvoeding en voorlichting, die gericht is op het handhaven van de authentieke spirituele en morele waarden in de maatschappij. In deze taak wordt de Kerk opgeroepen tot intensieve samenwerking met de school, de massamedia en de misdaadbestrijdende instanties. Wanneer er bij de mensen een positief moreel ideaal ontbreekt, dan is er geen enkele maatregel van dwang, afschrikking of bestraffing in staat de kwade wil een halt toe te roepen. Daarom is de beste manier om criminaliteit te voorkomen de prediking van een eerlijke en fatsoenlijke manier van leven, met name onder kinderen en jeugdigen. Daarbij is het noodzakelijk extra aandacht te besteden aan de zogenaamde risicogroepen of degenen die reeds een strafbaar feit hebben gepleegd. Deze mensen hebben een speciale pastorale en opvoedende zorg nodig. Zowel de Orthodoxe geestelijkheid als de leken worden opgeroepen om deel te nemen aan pogingen om de sociale oorzaken van de criminaliteit te bestrijden door het betonen van hun bezorgdheid voor een rechtvaardige orde in de maatschappij en de economie en voor de zelfvervulling van ieder lid van de maatschappij, zowel in zijn beroep als in zijn persoonlijk leven. Daarnaast dringt de Kerk aan op de noodzaak van een menselijke behandeling van verdachten, personen onderworpen aan onderzoek en degenen die op heterdaad zijn betrapt bij een criminele daad. Een grove en onbehoorlijke behandeling van deze mensen kan hen sterken om op de ingeslagen weg verder te gaan. Om die reden mogen degenen die op een uitspraak of vonnis wachten hun rechten niet ontnomen worden, ook niet wanneer zij zich in hechtenis bevinden. Aan hun moet gerechtelijke bijstand en een onpartijdige rechtspraak gegarandeerd worden. De Kerk veroordeelt marteling en een onwaardige behandeling van verdachten onderworpen aan een gerechtelijk onderzoek. Zelfs vanuit het oogmerk hulp te bieden aan de rechtsgang, mag een priester nooit het biechtgeheim schenden of andere geheimen, die door de overheid worden gewaarborgd (bijvoorbeeld het adoptiegeheim), prijsgeven. In hun zorg voor hen die op het verkeerde pad zijn geraakt en degenen die veroordeeld zijn moeten priesters, wanneer zij iets te weten zijn gekomen dat onbekend is bij het onderzoek en de justitie, zich altijd laten leiden door het biechtgeheim.
De norm die het biechtgeheim vastlegt is opgenomen in de wetgeving van vele hedendaagse staten, zo ook in de Constitutie van de Russische Federatie en de Russische wet aangaande de vrijheid van geweten en religieuze verenigingen.

De priester moet een speciale pastorale fijngevoeligheid aan de dag leggen in het geval van een biechtgesprek waarin een misdadig voornemen wordt onthuld. In het besef dat het biechtgeheim zonder uitzonderingen en in alle omstandigheden heilig moet zijn, is de pastor verplicht alle mogelijke pogingen aan te wenden om de uitvoering van het misdadige voornemen te verhinderen. Op de eerste plaats behelst dit de dreiging van doodslag, met name de mogelijkheid van een bloedbad als gevolg van een terroristische aanslag of de uitvoering van een misdadig bevel in tijd van oorlog. In gedachte houdend dat de zielen van een potentiele misdadiger en zijn aanstaande slachtoffer van gelijke waarde zijn, moet de priester de biechteling oproepen tot een oprecht berouw, dat wil zeggen tot het opgeven van zijn kwade bedoelingen. Wanneer deze oproep niets uithaalt, kan de pastor degenen wier leven gevaar loopt waarschuwen, waarbij hij de naam van de biechteling geheim houdt evenals andere omstandigheden die tot een identificatie zouden kunnen leiden. In moeilijke gevallen dient de priester zich te wenden tot de diocesane bisschop.

IX. 3. Iedere begane en door de wet veroordeelde misdaad verdient een rechtvaardige straf. De bedoeling daarvan is de delinquent te bekeren, de maatschappij te beschermen tegen een crimineel en een halt toe te roepen aan zijn illegale praktijken. De Kerk is, zonder over de delinquent te oordelen, geroepen zorg te dragen voor zijn ziel. Daarom vat zij straf niet op als wraak, maar als een middel van innerlijke loutering van een zondaar.

Bij het instellen van straf voor boosdoeners, zegt de Schepper tot Israel: "Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen" (Deut. 21:21). Straf voor de misdaad is er om de mens te leren. Zo zegt God bij het vaststellen van de straf voor valse profetie tot Mozes: "Dan zal geheel Israel het horen en vrezen en men zal niet opnieuw zulk een wandaad in uw midden doen" (Deut. 13:11). In het Boek der Spreuken lezen wij: "Slaat gij de spotter, dan wordt de onverstandige schrander, tuchtigt gij de verstandige, hij put er kennis uit" (Spreuken 19:25). De traditie van het Oude Testament kent diverse vormen van bestraffing, waaronder de doodstraf, ballingschap, vrijheidsberoving, lijfstraffen, boetes en verplichte donaties voor religieuze doeleinden.

Opsluiting, verbanning, heropvoedende tewerkstelling en geldboetes worden nog steeds in onze huidige wereld als bestraffing gebruikt. Al deze vormen van bestraffing zijn niet slechts belangrijk als middel om de maatschappij te beschermen tegen de kwade wil van een crimineel, maar zij zijn ook bedoeld als hulp tot betering van de delinquent. Aldus geeft opsluiting of vrijheidsberoving een persoon die zich buiten de wet heeft gesteld de mogelijkheid zijn leven te overdenken om op deze wijze innerlijk gelouterd in de vrijheid terug te kunnen keren. Arbeid helpt een persoon zich in creatieve zin te ontplooien en nuttige bekwaamheden aan te leren. In het proces van de gedwongen tewerkstelling als heropvoeding moet het zondige element diep in de ziel vervangen worden door creativiteit, orde en innerlijke rust. Het is daarbij van essentieel belang dat de gevangenen niet aan een inhumane behandeling worden onderworpen, dat de omstandigheden in gevangenschap niet levensbedreigend zijn of slecht voor de gezondheid en dat hun morele toestand niet wordt beinvloed door het slechte voorbeeld van andere gevangenen. Met dit doel voor ogen is de staat geroepen zorg te dragen voor de veroordeelden, waarbij de maatschappij en de Kerk behulpzaam moeten zijn. In het Christendom heeft de humane houding ten opzichte van gevangen omwille van hun bekering diepe wortels. Onze Heer Jezus Christus vergelijkt de barmhartigheid voor de gevangenen met de dienst aan Hemzelf : "Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen" (Mat. 25: 36). Uit de geschiedenis kennen wij vele voorbeelden van ware mensen Gods die de gevangenen hielpen. De Russische Orthodoxie kent een lange traditie van hulp aan degenen die gevallen zijn. De heilige Innokentij, aartsbisschop van Cherson, sprak de volgende woorden tot de gevangenen in een gevangeniskerk in Wologda: "Wij zijn hier niet gekomen om jullie te veroordelen maar om jullie troost en stichting te geven. Jullie kunnen zelf zien hoe de Kerk naar jullie toe is gekomen met al haar Sacramenten. Keren jullie je dus ook niet af van de Kerk, maar nader tot haar met geloof, berouw en een gelouterd geweten... Zelfs nu strekt de Verlosser vanaf het kruis Zijn handen uit naar allen die berouw hebben; hebt aldus ook berouw en jullie zullen van de dood tot het leven komen!"

In de uitoefening van haar ambt in strafinrichtingen moet de Kerk aldaar kapellen en gebedsruimten creeren, de Sacramenten bedienen en diensten houden, pastorale gesprekken voeren met de gevangenen en religieuze literatuur verspreiden. Van groot belang is het persoonlijke contact met de gevangenen, waaronder het celbezoek. Correspondentie met veroordeelden moet op iedere mogelijke manier aangemoedigd worden, zoals ook het verzamelen en verdelen van kleren, medicijnen en andere levensbehoeften. Al deze inspanningen moeten niet slechts gericht zijn op de verlichting van het zware lot van de gevangenen, maar ook op de hulp aan de geestelijke genezing van hun verminkte zielen. Hun pijn is de pijn van de gehele Moederkerk, die zich met hemelse vreugde verblijdt wanneer slechts "een enkele zondaar zich bekeert" (Luk. 15: 10). Het herstel van de hulp aan gevangenen (na de ineenstorting van de Sovjetunie, vert.) is een belangrijk terrein geworden voor het pastorale en missionaire werk, dat gesteund en ontwikkeld dient te worden. In het Oude Testament werd de doodstraf als een bijzondere vorm van straf erkend. Noch in het Nieuwe Testament, noch in de Traditie of in het historische erfgoed van de Orthodoxe Kerk vinden we aanwijzingen voor de noodzaak om haar op te heffen. Tegelijkertijd heeft de Kerk zich vaak verplicht gevoeld om bij de wereldlijke autoriteiten op te komen voor de ter dood veroordeelden, door te vragen genade voor hen te tonen en hun straf te verzachten. Meer nog, onder invloed van de Christelijke moraal is er een negatieve houding ten opzichte van de doodstraf in 's mensen geweten gecultiveerd. Vandaar dat zij in de periode van de helft van de 18e eeuw tot de Revolutie van 1905 slechts in enkele zeer zeldzame gevallen is voltrokken. Voor het Orthodoxe kerkelijke bewustzijn eindigt het leven van een persoon niet met zijn lichamelijke dood en daarom gaat de Kerk door met de zorg voor de ter dood veroordeelden. De afschaffing van de doodstraf kan meer mogelijkheden bieden aan het pastorale werk voor degenen die een misstap hebben begaan, en aan de laatstgenoemden om berouw te krijgen. Het zal ook duidelijk zijn dat de doodstraf nooit kan leiden tot morele heropvoeding; het maakt ook een onterechte veroordeling onomkeerbaar en roept gemengde gevoelens op onder de bevolking. Vandaag de dag hebben vele landen ofwel de doodstraf bij wet opgeheven, of is men gestopt haar uit te voeren. Vanuit de gedachte dat barmhartigheid voor een gevallen mens altijd te prefereren is boven wraak, verwelkomt de Kerk deze stappen van de wereldlijke overheden. Maar tegelijkertijd gelooft zij dat de beslissing om al dan niet de doodstraf af te schaffen vrijelijk door de maatschappij genomen moet worden, waarbij de omvang van de criminaliteit en de toestand van de misdaadbestrijding en de rechtelijke macht in aanmerking genomen moet worden, evenals, en niet in het minst, de noodzakelijke bescherming van het leven van de wetsgetrouwe bevolking.

IX. 4. In haar pogingen de misdaad te helpen overwinnen, moet de Kerk een samenwerking aangaan met de verschillende instanties van de misdaadbestrijding. Vanuit het respect voor de inspanningen van hun medewerkers om de bevolking en het land te beschermen tegen misdadige bedoelingen en degenen die een misstap hebben begaan te beteren, biedt de Kerk hen een helpende hand. Deze hulp kan op verschillende manieren gerealiseerd worden, zoals het deelnemen aan allerlei opvoedkundige projecten om overtredingen te voorkomen, wetenschappelijk en cultureel werk en de pastorale zorg voor de medewerkers van justitie zelf. De samenwerking tussen de Kerk en de misdaadbestrijding is gebaseerd op de kerkelijke canons en speciale afspraken die gemaakt zijn met de leiding van de justitiele instanties. Maar het is de pastorale zorg van de Kerk, zoals die met name tot uitdrukking komt in het Sacrament van de Boete, die het meest effectieve middel zal moeten zijn in de strijd tegen de misdaad. De priester moet aan iedereen die berouw heeft over zijn misdaden nadrukkelijk voorstellen om in het aangezicht van God af te zien van iedere poging door te gaan met zijn criminele activiteiten als een onontbeerlijke voorwaarde voor de absolutie van zijn zonden. Alleen op deze manier kan een persoon gedwongen worden de weg van de wetteloosheid te verlaten en terug te keren tot een deugdzaam leven.