DE BISSCHOPPELIJKE JUBILEUM SYNODE
VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK

13-16 augustus, 2000, Moskou

DE GRONDSLAGEN VAN HET SOCIALE CONCEPT
VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK



Vertaling: Vader Sergi Merks

XIV. Wetenschap, cultuur en onderwijs

XIV. 1. Het Christendom, dat de heidense vooroordelen heeft overwonnen en de natuur gedemythologiseerd, heeft daarmee bijgedragen aan de ontwikkeling van de natuurwetenschap. De wetenschap in zijn geheel is in de loop der tijden een van de meest belangrijke bestanddelen van de cultuur geworden. Op het eind van de twintigste eeuw hebben wetenschap en technologie zodanige resultaten geboekt en zo’n invloed gekregen op alle aspecten van het leven, dat zij in feite de meest maatgevende factoren zijn geworden in het leven van onze beschaving. Maar ondanks het feit dat het Christendom mede aanzet heeft gegeven tot het ontstaan van wetenschappelijke arbeid, heeft de ontwikkeling van wetenschap en technologie onder invloed van seculiere ideologieen geleid tot serieuze beangstigende consequenties. De ecologische en andere crises, die de moderne wereld teisteren, hebben in toenemende mate twijfel opgeroepen aan de juistheid van de ingeslagen weg. Het wetenschappelijke en technologische niveau van de beschaving is inmiddels zodanig dat de criminele activiteiten van een kleine groep mensen in principe binnen enkele uren een wereldwijde ramp kunnen veroorzaken waarin alle hogere vormen van leven onherroepelijk zullen verdwijnen.

Vanuit een Christelijk perspectief vinden zulke consequenties hun oorzaak in het onjuiste principe dat ten grondslag ligt aan de hedendaagse wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Dit principe gaat er a priori vanuit dat deze ontwikkelingen op geen enkele wijze mogen worden ingeperkt door ethische, filosofische of religieuze overwegingen. Met deze ‘vrijheid’ echter, zijn de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen aan de genade van de menselijke zwakten overgeleverd, zoals ijdelheid, trots en de dorst naar het grootst mogelijke gemak, hetgeen de spirituele harmonie van het leven frustreert met alle negatieve gevolgen van dien. Om een normaal menselijk leven veilig te stellen is het vandaag de dag, meer nog dan ooit, noodzakelijk om de verbroken band tussen wetenschappelijke kennis en religieuze, spirituele en morele waarden te herstellen.

De noodzaak voor deze band wordt ook bepaald door het feit dat een aanzienlijk aantal mensen nog steeds gelooft in de almacht van de wetenschappelijke kennis. Het is gedeeltelijk aan dit geloof te danken dat sommige atheïstisch georiënteerde Westerse denkers van de 18e eeuw resoluut de wetenschap tegenover de religie gingen stellen. Maar tegelijkertijd zien we dat in alle tijden, inclusief de onze, vele markante geleerden religieuze mensen zijn. Dat zou onmogelijk zijn wanneer er fundamentele tegenstrijdigheden zouden zijn tussen wetenschap en religie. De wetenschappelijke en religieuze typen van kennis zijn compleet verschillend. Zij gaan uit van verschillende uitgangspunten en hebben verschillende doelen, taken en methodologieën. Deze sferen kunnen met elkaar in contact komen en elkaar gedeeltelijk overlappen, maar zij kunnen elkaar nooit bestrijden, want de natuurwetenschap bevat geen atheïstische of religieuze theorieën, maar kent zijn min of meer eigen authentieke wetmatigheden, terwijl religie van haar kant zich niet bezig houdt met vragen betreffende de stoffelijke materie.

Michael Lomonosov schreef terecht dat wetenschap en religie “niet met elkaar in conflict kunnen komen… tenzij men tweedracht tussen hen tracht te zaaien vanuit iemands eigendunk en het verlangen zijn vernuftigheid te doen uitkomen”. De heilige Filaret van Moskou poneert een gelijksoortig idee: “Het geloof in Christus is nooit in strijd met de ware kennis, omdat het nooit geïdentificeerd kan worden met onwetendheid”. Opmerkelijk is ook de onjuistheid om religie tegenover een zogenaamd wetenschappelijk wereldbeeld te stellen.

Alleen religie en filosofie kunnen vanuit hun eigen aard de functie van een wereldbeeld vervullen, waartoe geen enkele specifieke wetenschap of concrete wetenschappelijke kennis in zijn geheel genomen in staat is. Daarentegen kan een reflectie op wetenschappelijke ontwikkelingen en op hun functioneren binnen een ideologisch stelsel, altijd plaatsvinden in een breder raamwerk, van religieus tot puur atheïstisch.

Ofschoon wetenschap een van de wegen kan zijn om God te kennen (Rom. 1:19-20), ziet de Orthodoxie daarin ook een natuurlijk instrument om leven op aarde mee op te bouwen, dat daarom zeer omzichtig moet worden gebruikt. De Kerk waarschuwt de mens tegen de verleiding om wetenschap te zien als een afgebakend gebied dat geheel los staat van morele principes. De hedendaagse ontwikkelingen in verschillende gebieden, waaronder de fysica van de fundamentele deeltjes, scheikunde en microbiologie, laten zien dat zij in essentie een tweesnijdend zwaard zijn, die zowel de mens ten goede kunnen komen, alswel zijn leven in gevaar kunnen brengen. De evangelische normen met betrekking tot het leven maken het mogelijk om een persoon zodanig op te voeden dat de kennis en de verkregen mogelijkheden niet misbruikt kunnen worden. Daarom worden de Kerk en de wetenschap opgeroepen tot samenwerking om wille van de redding van het leven en zijn natuurlijke orde. Hun interactie draagt bij tot een gezond creatief klimaat op geestelijk en intellectueel gebied, waarmee de beste voorwaarden worden geschapen voor de ontwikkeling van wetenschappelijk onderzoek.

De sociale wetenschappen zouden hierin een belangrijke rol kunnen spelen, omdat zij van nature onvermijdelijk verbonden zijn met theologie, kerkgeschiedenis en canoniek recht. Hoewel de Kerk het werk van seculiere wetenschappers op dit gebied verwelkomt en het belang van humanitaire studies erkent, beschouwt zij het rationele beeld dat deze studies vaak voortbrengen niet als compleet en alomvattend. Het religieuze wereldbeeld kan nooit verworpen worden als bron van opvattingen over de waarheid en het begrijpen van de geschiedenis, ethiek en vele andere humanitaire wetenschappen die ook een reden en recht van bestaan hebben binnen het stelsel van seculiere opvoeding en vorming en de opbouw van het maatschappelijk leven. Alleen een combinatie van spirituele ervaring en wetenschappelijke kennis kan de volheid van de kennis in het algemeen garanderen. Geen enkel sociaal stelsel kan harmonieus genoemd worden zo lang als het een seculier wereldbeeld monopoliseert dat als basis dient voor belangrijke maatschappelijke oordelen. Maar er is nog steeds een groot gevaar voor het ontstaan van geïdeologiseerde wetenschap, waarvoor diverse naties in de 20e eeuw een zeer hoge prijs hebben betaald. Deze ideologisering is met name gevaarlijk op het gebied van sociale studies, die aan de basis liggen van overheidsprogramma’s en politieke projecten. De Kerk is tegen iedere poging om wetenschap in de plaats te stellen van ideologie, maar toch ondersteunt zij de met name belangrijke dialoog met humanitaire geleerden.

De mens als beeld en gelijkenis van de onkenbare Schepper is vrij in zijn mysterieuze diepten. Daarom waarschuwt de Kerk tegen pogingen om de wetenschappelijke en technologische vooruitgang te gebruiken om controle te verkrijgen over de innerlijke wereld van de persoonlijkheid en om technologieën te ontwikkelen die het mogelijk maken om in het menselijk bewustzijn of onderbewustzijn door te dringen en die te manipuleren.

XIV. 2. Het Latijnse woord cultura, dat ‘beschaving’, ‘welgemanierdheid’, ‘opvoeding’ en ‘ontwikkeling’ betekent, is afgeleid van cultus – ‘verering’, ‘aanbidding’, ‘eredienst’. Dit duidt op de religieuze oorsprong van cultuur. Toen God de mens schiep, plaatste Hij hem in het Paradijs en gaf hem de opdracht om Zijn schepping te onderhouden en te bewaren (Gen. 2:15). Cultuur als de instandhouding van de wereld waarin de mens leeft en haar verzorging is een door God opgelegde plicht voor de mens. Na de verdrijving uit de Tuin van Eden moesten de mensen het hoofd zien te bieden aan de noodzaak van de strijd om het voortbestaan. Zij begonnen gebruiksvoorwerpen en gereedschappen te maken om steden mee te bouwen en landbouw en andere vaardigheden te ontwikkelen. De kerkvaders en -leraren hebben altijd de goddelijke oorsprong van de cultuur benadrukt. Met name Clemens van Alexandrië beschouwde het als een vrucht van het menselijk scheppend vermogen onder leiding van de Logos. Hij zei dat “de Heilige Schrift het predicaat wijsheid gaf aan alle wereldlijke kennis en vaardigheden in het algemeen, alles dat het menselijk vernuft vermag... want iedere vaardigheid en iedere kennis komt van God”. De heilige Gregorius de Theoloog schreef: “Net zoals in een subtiele muzikale harmonie iedere snaar een verschillende klank produceert, de één hoog, de ander laag, zo heeft ook de Kunstenaar en Schepper-Logos, nadat Hij verschillende uitvinders hun plaats had gegeven binnen de diverse beroepen en kunsten, alles in bezit gegeven aan diegenen, die bereid zijn ons te verbinden in een band van broederschap en liefde onder de mensen en ons leven daardoor meer beschaving geven”.

De Kerk heeft veel van wat er door de mensheid is voortgebracht aan kunst en cultuur in zich opgenomen en de vruchten van het creatieve werk in de oven van de religieuze ervaring omgesmolten, met de wens om ze te zuiveren van spiritueel schadelijke elementen en ze vervolgens aan de mensen te schenken. Zij heiligt verschillende aspecten van de cultuur en laat zich veel gelegen liggen aan hun ontwikkeling. De Orthodoxe iconenschilder, dichter, filosoof, musicus, architect, kunstenaar en schrijver - allen gebruiken de middelen van de kunst om de ervaring uit te drukken van de spirituele vernieuwing, die zij in zichzelf hebben gevonden en de wens om die met anderen te delen. De Kerk maakt het mogelijk om de mens, zijn innerlijke wereld en de zin van zijn leven, in een nieuw licht te zien. Daardoor keert de menselijke creativiteit in haar dienstbaarheid aan de Kerk, terug tot haar oorspronkelijke religieuze wortels. De Kerk helpt de cultuur de grenzen te overstijgen van een puur wereldse aangelegenheid. Door de cultuur een manier te bieden om haar hart te zuiveren en te verbinden met de Schepper, geeft zij haar de gelegenheid tot samenwerking met God.

De wereldse cultuur kan een positieve invloed uitoefenen. Dat is met name belangrijk in die gevallen wanneer de Christelijke invloed in de maatschappij verzwakt of wanneer de wereldse autoriteiten een open strijd aangaan met de Kerk. Daarom werden in de jaren van het staatsatheïsme de Russische klassieke literatuur, poëzie, schilderkunst en muziek voor velen bijna de enige bronnen van religieuze kennis. Culturele tradities helpen de spirituele erfenis te bewaren en te verrijken in een snel veranderende wereld. Dit geldt voor verschillende vormen van creativiteit, zoals literatuur, beeldende kunsten, muziek architectuur, drama en filmkunst. Voor de prediking van Christus is iedere creatieve vorm geschikt, wanneer de kunstenaar oprecht godvruchtig is in zijn bedoelingen en wanneer hij trouw blijft aan God.

De Kerk heeft de cultuurdragers altijd het volgende voorgehouden: “Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” (Rom. 12:2). Maar tegelijkertijd waarschuwt de Kerk: “Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan” (1 Joh. 4:1). De mens heeft niet altijd een helder inzicht gehad in de onderscheiding tussen de ware goddelijke inspiratie en extatische ‘inspiratie’, waarachter duistere krachten schuilgingen die een destructieve invloed hadden op de mens. Het laatste is met name het geval wanneer mensen in contact komen met de wereld van magie en tovenarij of zich overgeven aan drugs. De kerkelijke opvoeding helpt iemand om het spirituele inzicht te vinden dat hem in staat stelt goed van kwaad te onderscheiden en het goddelijke van het demonische.

De ontmoeting tussen de Kerk en de cultuur betekent niet altijd alleen samenwerking en wederzijdse verrijking. “Toen Het Ware Woord tot ons kwam liet het zien dat niet iedere opvatting en iedere leer goed is, maar dat sommige goed zijn en andere slecht” (Heilige Justinus de Filosoof). Onderkennend dat iedere mens het recht heeft een moreel oordeel te vellen over culturele ontwikkelingen, behoudt de Kerk zich ook dit zelfde recht voor. Meer nog, zij ziet hierin haar directe opdracht. Zonder te beweren dat de kerkelijke manier van evalueren de enige is die in de seculiere maatschappij en staat zou moeten worden geaccepteerd, is de Kerk toch overtuigd van de uiteindelijke waarheid en het verlossende karakter van de weg die haar in het Evangelie is geopenbaard. Wanneer het creatief vermogen bijdraagt aan de morele en spirituele transformatie van de persoonlijkheid, dan zal de Kerk daarvoor haar zegen geven. Maar wanneer de cultuur zich tegen God keert, antireligieus en inhumaan wordt en verandert in een anticultuur, dan zal de Kerk zich daartegen verzetten. Deze oppositie is geen strijd tegen de dragers van deze cultuur, want “Wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten”(Ef. 6:12).

De eschatologische aspiratie van de Christen staat hem niet toe zijn leven volledig met de wereld van de cultuur te vereenzelvigen, “Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige” (Hebr. 13:14). De Christen kan in deze wereld leven en werken, maar hij kan nooit geheel door aardse activiteiten in beslag genomen worden. De Kerk herinnert de cultuurdragers eraan dat hun roeping het cultiveren van de menselijke ziel is, inclusief hun eigen ziel, en te trachten daarin het beeld van God te herstellen, dat door de zonde is aangetast.

In de prediking van de eeuwige Waarheid van Christus aan mensen, die leven in veranderende historische omstandigheden, gebruikt de Kerk culturele vormen die eigen zijn aan de tijd, het volk en de verschillende sociale groeperingen. Wat door sommige mensen en generaties is ervaren en doorleefd moet zo nu en dan opnieuw geïnterpreteerd worden voor anderen, op een manier die voor hun vertrouwd en begrijpelijk is. Geen enkele cultuur kan beschouwd worden als de enige die acceptabel is voor de uitdrukking van de Christelijke spirituele boodschap. De mondelinge en schriftelijke taal van de prediking, haar gewoonten en manieren, zijn op natuurlijke wijze in de loop van de geschiedenis veranderd en variëren afhankelijk van nationale en andere verbanden. Aan de andere kant kan de veranderende tijdgeest van de wereld nooit een reden zijn om de achtenswaardige erfenis van de voorbije eeuwen te verwerpen, en al helemaal niet wanneer daardoor de kerkelijke Traditie aan de vergetelheid dreigt te worden prijsgeven.

XIV. 3. De Christelijke traditie heeft altijd de wereldse scholing gerespecteerd. Vele kerkvaders hebben op seculiere scholen en academies gestudeerd en beschouwden de disciplines die daar werden onderwezen noodzakelijk voor de gelovige mens. De heilige Basilius de Grote schreef dat “seculiere wetenschappen niet zonder nut zijn” voor een Christen die daaraan alles zou moeten ontlenen dat bijdraagt aan zijn morele vooruitgang en intellectuele groei. Volgens de heilige Gregorius de Theoloog “erkent iedereen met verstand, dat scholing (paideusin) een primaire zegening voor ons is. En niet alleen onze eigen edele scholing, die... alleen maar de verslossing en de schoonheid van datgene wat door het verstand wordt doordacht tot onderwerp heeft, maar ook de seculiere scholing die veel Christenen uit onwetendheid verafschuwen als onbetrouwbaar, gevaarlijk en afleidend van God”.

Vanuit Orthodox perspectief is het wenselijk dat het gehele educatieve systeem gebouwd zou moeten zijn op religieuze principes en gebaseerd op Christelijke waarden. Desondanks respecteert de Kerk, daarmee een eeuwenoude traditie volgend, het seculiere onderwijs en is zij bereid om daarmee relaties aan te gaan op basis van de menselijke vrijheid. Maar tegelijkertijd beschouwt de Kerk het als ontoelaatbaar om studenten anti-religieuze en anti-Christelijke ideeën op te leggen en op te komen voor een monopolie van de materialistische wereldbeschouwing (zie XIV. 1). Een situatie, typerend voor veel landen in de 20e eeuw, toen staatsscholen tot een instrument van militante atheïstische scholing werden gemaakt, zou zich niet meer mogen voordoen. De Kerk waarschuwt voor de consequenties van een atheïstische controle over het systeem van het openbare onderwijs en wijst die af.

Helaas wordt de rol van religie als vorming van het spirituele zelfbewustzijn van de mens in veel curriculae over de geschiedenis tot op de dag van vandaag ondergewaardeerd. De Kerk blijft de mensen herinneren aan de bijdrage die het Christendom heeft geleverd aan de erfschatten van de wereld en de nationale culturen. Orthodoxe gelovigen betreuren de pogingen om kritiekloos de opvoedkundige standaarden, principes en curriculae over te nemen van organisaties, die bekend staan om hun negatieve houding ten opzichte van het Christendom in het algemeen en de Orthodoxie in het bijzonder. Het gevaar van occulte en neo-heidense invloeden en destructieve sekten, die het openbare onderwijs binnendringen, moet ook niet worden onderschat, want onder hun invloed kan een kind verloren gaan, evenals het contact met zijn familie en de maatschappij.

De Kerk beschouwt het als heilzaam en noodzakelijk om, op verzoek van de leerlingen of hun ouders, facultatieve lessen over het Christelijk geloof te organiseren op openbare scholen en instituten voor hoger onderwijs. De kerkelijke autoriteiten moeten een dialoog aangaan met de overheid om het internationaal geaccepteerde recht van gelovigen op de religieuze opvoeding van hun kinderen, in de wet te laten opnemen en te praktiseren. Met dit doel heeft de Kerk ook Orthodoxe instituten opgericht voor algemene scholing en gaat zij er van uit dat deze door de staat zullen worden ondersteund.

De school is een bemiddelend instituut dat de morele waarden, zoals die in de voorgaande eeuwen zijn gevormd, overdraagt aan nieuwe generaties. Zowel de school als de Kerk worden opgeroepen tot samenwerking in deze taak. Educatie, met name die van kinderen en adolescenten, is niet slechts een zaak van kennis overdragen. Het enthousiasme op te wekken in de jonge harten voor het streven naar de waarheid, authentieke moraliteit, liefde voor de naasten en het moederland met zijn geschiedenis en cultuur, is een taak van het onderwijs, die niet minder maar zelfs groter is dan de pure overdracht van kennis. Het is de wens en de taak van de Kerk om het onderwijs te helpen bij haar educatieve missie, want het is de spiritualiteit en de moraliteit van een persoon die zijn uiteindelijke verlossing bepaalt, evenals de toekomst van de afzonderlijke volkeren en het gehele menselijke ras.



I. Fundamentele theologische uitgangspunten
II. Kerk en natie
III. Kerk en staat
IV. Christelijke ethiek en het wereldlijk recht
V. Kerk en politiek
VI. De arbeid en zijn vruchten
VII. Eigendom
VIII. Oorlog en vrede
IX. Criminaliteit, straf, moreel herstel
X. Vragen betreffende de persoonlijke, familiaire en maatschappelijke zedelijkheid
XI. Persoonlijk en maatschappelijk welzijn
XII. Problemen met betrekking tot de bio-ethiek
XIII. De Kerk en de ecologische problematiek
XIV. Wetenschap, cultuur en onderwijs
XV. Kerk en massamedia
XVI. Internationale betrekkingen, globalisering en secularisatie