DE BASISPRINCIPES VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK MET BETREKKING TOT DE WAARDIGHEID, DE VRIJHEID EN DE RECHTEN VAN DE MENS.


DE BISSCHOPPELIJKE SYNODE VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK 2008

De Bisschoppelijke Synode van de Russisch-Orthodoxe Kerk, die plaatsvond van 24 t/m 29 juni 2008 in Moskou, heeft een document aangenomen dat handelt over de waardigheid, de vrijheid en de rechten van de mens als een aanvulling op het in 2000 aangenomen Maatschappelijk Concept.

De reden van deze aanvulling ligt met name in het feit dat men in de Orthodoxe Kerk steeds meer vragen stelt bij de Westerse opvattingen over de vrijheden en de rechten van de mens. Ook de gangbare interpretatie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is soms in tegenspraak met het Orthodoxe denken. Deze Verklaring is in feite niets anders dan een seculiere verwoording van oude Westers-Christelijke waarden en normen die van hun religieuze en ethische component zijn ontdaan en die vervolgens universeel zijn verklaard, met voorbijgaan aan lokale culturen en religies, waarin heel andere waarden en normen gelden. Zo stelt de Russische Kerk: “Het mag niet zo zijn dat sommige beschavingen hun manier van leven opleggen aan andere beschavingen onder het voorwendsel van de bescherming van de rechten van de mens”. En daarenboven “is het ontoelaatbaar en gevaarlijk om de mensenrechten te interpreteren als de ultieme en universele grondslag van het maatschappelijk leven waaraan religieuze opvattingen en gewoonten ondergeschikt moeten worden gemaakt. Vooral dit laatste is een principieel punt van de Orthodoxe Kerk en staat in directe relatie met het grootste bezwaar, namelijk dat “men in de verdediging van de vrije keuze van de mens steeds meer de morele dimensie van het leven en de bevrijding van het kwaad dreigt te negeren”.

De vrijheid van de mens is de grootste gave van God en de kern van het Orthodox Christelijk denken. Wij kunnen deze vrijheid gebruiken ten goede of ten kwade. Wanneer wij haar echter gebruiken ten kwade, dan verliezen wij deze zelfde vrijheid omdat we dan slaaf worden van de zonde en uiteindelijk ondergeschikt raken aan onze lichamelijke neigingen, waarmee ook onze fundamentele waardigheid in het geding komt. Daarom is de ethische component in het denken over waardigheid, vrijheid en de daaruit voortvloeiende rechten zo belangrijk. In de Westerse opvatting is inmiddels het leiden van een zondig leven tot een grondrecht verheven en is het kwetsen van met name religieuze mensen en groeperingen van alle godsdiensten de gangbare interpretatie geworden van het ‘recht op vrije meningsuiting’, zonder dat men doorheeft dat de waardigheid en de vrijheid van de mens daarmee juist wordt aangetast.

Daarom voelde de Russische Kerk, trouw aan haar Byzantijnse uitgangspunten, de noodzaak om juist in een zich nieuw ontwikkelende Russische samenleving haar eeuwenoude verantwoordelijkheden op zich te nemen en richtlijnen uit te zetten die kunnen bijdragen aan een maatschappij waarin de waardigheid, de vrijheid en de rechten van de mens, vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid voor de samenleving, op een moreel hoogstaande wijze kunnen worden ontwikkeld en gerespecteerd: “De mens is geroepen tot goede werken krachtens zijn waardigheid. Het individu is verplicht zorg te dragen voor de wereld en de mensen om hem heen. Hij moet in zijn leven het goede trachten te doen en te onderwijzen, niet het kwade”.

Vader Sergi Merks.

 



DE BISSCHOPPELIJKE SYNODE VAN DE RUSSISCH-ORTHODOXE KERK
24-29 juni 2008, Moskou

De basisprincipes van de Russisch-Orthodoxe Kerk met betrekking tot de waardigheid, de vrijheid en de rechten van de mens.

Vertaling: Vader Sergi Merks.

 Preambule
I. De menselijke waardigheid als een religieuze en ethische categorie.
II. De vrijheid van keuze en de bevrijding van het kwaad.
III. De rechten van de mens in christelijk en maatschappelijk perspectief.
IV. Menselijke waardigheid en vrijheid in het stelsel van de mensenrechten.
V. De grondbeginselen en werkterreinen van de Russisch-Orthodoxe Kerk op het gebied van de mensenrechten.
Afdrukken: [Rechten_van_de_mens.pdf]

Dit document is aangenomen door de Bisschoppelijke Synode van de Russisch-Orthodoxe Kerk als een vervolg op haar Maatschappelijk Concept. Het is bedoeld als leidraad voor de canonieke structuren, de geestelijkheid en de gelovigen van de Kerk ten behoeve van hun maatschappelijke stellingname en activiteiten op dit gebied. Het zal bestudeerd worden in de theologische scholen van het Moskous Patriarchaat. Ook wordt dit document onder de broederlijke aandacht gebracht van de andere Lokale Orthodoxe Kerken in de hoop dat het zal bijdragen aan de onderlinge eenheid en de coordinatie van onze maatschappelijke activiteiten. Andere Christelijke Kerken en verenigingen, evenals religieuze gemeenschappen, overheidsorganen en publieke belangengroepen in andere landen en internationale organisaties worden eveneens uitgenodigd om het te bestuderen en te bediscussieren.  

Preambule

Gedurende de gehele geschiedenis van de mensheid heeft de idee over wat de mens in diepste wezen is een grote invloed gehad op de manier waarop mensen hun persoonlijk en maatschappelijk leven hebben ingericht. Ondanks de diepgaande verschillen die er bestaan tussen de verschillende beschavingen en culturen, hebben zij toch altijd specifieke opvattingen over de rechten en de plichten van een mens.

In de wereld van vandaag heerst de wijdverbreide overtuiging dat het concept van de rechten van de mens op zich de beste manier is om de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid en de maatschappelijke orde te bevorderen. Tegelijkertijd echter wordt de bescherming van de rechten van de mens vaak gebruikt als een excuus om ideeen te realiseren die in wezen radicaal indruisen tegen de Christelijke leer. Christenen zien zichzelf in een positie geplaatst waarin publieke en sociale structuren hen kunnen dwingen, en reeds hebben gedwongen, te denken en te handelen in strijd met de geboden van God, waardoor de weg naar het belangrijkste doel in het leven van de mens, de bevrijding van de zonde en het vinden van de verlossing, wordt belemmerd.

In deze situatie heeft de Kerk de plicht om op grond van de Heilige Schrift en haar Heilige Traditie, de grondprincipes van de Christelijke leer met betrekking tot de menselijke persoon in herinnering te brengen en de theorie van de rechten van de mens en de uitvoering daarvan ter discussie te stellen.

 

I. De menselijke waardigheid als een religieuze en ethische categorie.

I. 1. De theorie van de rechten van de mens is gebaseerd op de menselijke waardigheid als haar fundamentele uitgangspunt. Dit is reden waarom het nodig is de kerkelijke visie op de menselijke waardigheid uiteen te zetten.

Volgens de Bijbelse openbaring heeft God niet alleen de menselijke natuur geschapen, maar haar ook begiftigd met eigenschappen die ontleend zijn aan Zijn beeld en gelijkenis (Gen. 1, 26). Dit is de enige grond voor het feit dat men kan beweren dat de menselijke natuur een inherente waardigheid bezit. Sprekend over de menselijke waardigheid in relatie tot de goddelijke schepping, schreef Gregorius de Theoloog:

“God heeft de mens zo rijkelijk begiftigd, dat Hij bij het gelijkelijk verdelen van Zijn gaven ook de evenredige waardigheid van onze natuur en de rijkdom van Zijn genade heeft laten zien” (Oratie 14, Over de liefde voor de armen).

De incarnatie van het Woord Gods heeft aangetoond dat de menselijke natuur zijn waardigheid niet heeft verloren na de zondeval, want het evenbeeld van God bleef daarin een onuitwisbare eigenschap, waardoor er de mogelijkheid bleef bestaan het menselijk leven in de volheid van zijn oorspronkelijke perfectie te herstellen. Dit ligt ook besloten in de liturgische teksten van de Orthodoxe Kerk:

“Ik ben de Ikoon van Uw onzegbare heerlijkheid, al draag ik ook de wondetekenen van mijn fouten... Gij hebt mij eens geschapen uit het niets, en mij waardig geacht Uw ikoon te zijn. Maar nu moet ik om de overtreding van het gebod terug­keren tot de aarde, waaruit ik genomen was. Breng die gelijkenis weer in mij terug, en hervorm mij tot de oorspronkelijke schoonheid” (Uit de troparen van de Begrafenisdienst).

Het feit dat onze Heer Jezus Christus de menselijke natuur in haar totaliteit op Zich heeft genomen met uitzondering van de zonde (Hebr. 4, 15), laat zien dat deze waardigheid niet is aangetast door de zondige vervorming van de menselijke natuur die het gevolg was van de zondeval.

I. 2. In de Orthodoxie zijn de fundamentele waardigheid en de diepste waarde van de menselijke persoon afgeleid van het beeld van God, terwijl een waardig leven verband houdt met de notie van de gelijkenis met God, die bereikt kan worden door het met behulp van Gods genade overwinnen van de zonde en het zoeken naar morele zuiverheid en deugdzaamheid. Daarom kan de mens als drager van het beeld van God zich nooit beroemen of trots zijn op zijn fundamentele waardigheid, want het is niet zijn eigen verdienste maar een gave van God. Ook kan hij het niet aanwenden om zijn zwakheden en ondeugden mee te rechtvaardigen, maar veeleer om zijn eigen verantwoordelijkheid te begrijpen in de keuze van de richting van zijn levensweg. Het is duidelijk dat het idee van de persoonlijke verantwoordelijkheid juist een integraal onderdeel is van de notie van waardigheid.

Daarom heeft in de Oosterse Christelijke traditie de notie van ‘waardigheid’ op de eerste plaats een morele betekenis, terwijl de ideeen over wat waardig is of niet nauw verbonden zijn met de morele of immorele handelingen van een persoon en met de innerlijke gesteldheid van zijn ziel. Gezien de staat van de menselijke natuur, verduisterd door de zonde, is het belangrijk dat de dingen die waardigheid of onwaardigheid verlenen duidelijk onderscheiden moeten worden in het leven van een persoon.

I. 3. Een leven is waardig wanneer het in overeenstemming is met zijn oorspronkelijke roeping, neergelegd in de natuur van de mens, die geschapen is voor deelname aan het goede leven van God. Zo stelt de heilige Gregorius van Nyssa:

“Als het Goddelijke de volheid van het goede is en dit Zijn beeld is, dan vindt dit beeld zijn gelijkenis in het Archetype door gevuld te worden met al het goede” (Over de schepping van de mens, Hoofdstuk XVI).

De betekenis van het menselijk leven ligt derhalve in het zoeken van “Gods gelijkenis in alle deugdzaamheid voor zover dit mogelijk is voor een mens”, zoals de heilige Johannes van Damascus zegt in zijn Juiste Uiteenzetting van het Orthodoxe Geloof. De patristieke traditie omschrijft dit verkrijgen van het beeld van God als de ‘vergoddelijking’ van de mens.

De door God geschonken waardigheid wordt bevestigd door een moreel principe dat in iedere mens aanwezig is en dat wij ontwaren in de stem van het geweten. De heilige apostel Paulus schrijft er het volgende over in zijn Brief aan de Romeinen:

“Immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten medegetuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen” (2, 15).

Zo onthullen morele normen die inherent zijn aan het menszijn, juist omdat de morele norm zich voortzet in de goddelijke openbaring, Gods bedoeling met de mens en zijn roeping. Deze normen zijn richtlijnen voor een goed leven, waardig voor een door God geschapen menselijkheid. En het was onze Heer Jezus Christus, Die het ultieme voorbeeld van zo’n leven aan de wereld liet zien.

I. 4. Een leven in zonde is onwaardig voor een menselijke persoon omdat het hemzelf vernietigt en schade toe brengt aan anderen en de wereld rondom hem. Zonde richt de hierarchie van de menselijke verhoudingen ten gronde. In plaats van dat het lichaam door de geest wordt bestuurd, wordt in de zonde de menselijke persoon ondergeschikt aan het lichaam - een situatie die door de heilige Johannes Chrysostomos in beeld is gebracht:

“ Wij verstoorden de natuurlijke orde en daarmee kwam er een kwaad over ons dat ons dwong de roep van het lichaam te volgen” (Verhandeling 12 over het Boek Genesis).

Een leven volgens de wet van het vlees is strijdig met Gods geboden en komt niet overeen met het morele principe dat door God in de menselijke natuur is geplant. Onder invloed van de zonde handelt een persoon in zijn relatie tot anderen als een egoist, die zijn eigen bevrediging najaagt ten koste van anderen. Zo’n leven brengt het individu, de maatschappij en de hem omgevende natuur grote schade toe omdat het de harmonie van het bestaan geweld aandoet en uitmondt in geestelijk en lichamelijk lijden, ziektes en kwetsbaarheid in de confrontatie met de consequenties van de aantasting van het milieu. Een moreel onwaardig leven vernietigt echter niet de door God gegeven waardigheid in ontologische zin, maar verduistert het zodanig, dat het nog maar nauwelijks waar te nemen is. Daarom kost het ook zoveel moeite om de natuurlijke waardigheid in een schurk of tiran te ontwaren of zelfs maar te onderkennen.

I. 5. Van speciaal belang bij het herstellen van de eigenlijke waardigheid van een persoon is het berouw dat gebaseerd is op zijn zondebesef en het verlangen zijn leven te veranderen. Een berouwvol persoon erkent dat zijn gedachten, woorden en handelingen niet in overeenstemming zijn met de God-gegeven waardigheid en tevens erkent hij zijn onwaardigheid ten opzichte van God en de Kerk. Berouw vernedert een mens niet maar geeft hem juist een krachtige stimulans om zichzelf spiritueel om te vormen en zo een creatieve verandering in zijn leven te bewerkstelligen, die de zuiverheid van de door God gegeven waardigheid doet behouden en hem erin laat groeien.

Juist om deze reden verwijst het patristieke en ascetische denken en de gehele liturgische traditie van de Kerk meer naar de menselijke onwaardigheid, veroorzaakt door de zonde, dan naar de menselijke waardigheid. Daarom luidt het gebed van de heilige Basilius de Grote dat een Orthodoxe Christen bidt voor de Heilige Communie als volgt:

“Daarom, ook al ben ik zowel de hemel als de aarde en ook dit tijdelijke leven onwaardig, omdat ik mij geheel en al aan de zonde heb overgegeven en een slaaf ben geworden van mijn begeerten en Uw beeld heb geschonden, wanhoop ook ik, onzalige, niet aan mijn verlossing, omdat ik Uw schepsel en Uw maaksel ben, en waag het toch tot Uw oneindige mededogen te naderen”.

Volgens de Orthodoxe traditie bewaart een mens zijn door God gegeven waardigheid en groeit hij daarin, alleen wanneer hij leeft in overeenstemming met de gegeven morele normen, omdat deze normen een uitdrukking zijn van de oorspronkelijke en daarom authentieke menselijke natuur, die nog niet verduisterd is door de zonde. Daarom is er een direct verband tussen menselijke waardigheid en moraal. Bovendien impliceert de erkenning van persoonlijke waardigheid het bestaan van persoonlijke verantwoordelijkheid.

 

II. De vrijheid van keuze en de bevrijding van het kwaad.

II. 1. Het beeld van God kan zowel verduisterd als verlicht worden. Dit hangt af van de zelfbeschikking van het vrije individu. De natuurlijke waardigheid kan in iemands leven steeds duidelijker aantoonbaar worden, ofwel door de zonde worden vernietigd. Het uiteindelijke resultaat is geheel afhankelijk van de zelfbeschikking van het individu.

Vrijheid is een van de manifestaties van God in de menselijke natuur. Volgens de heilige Gregorius van Nyssa “...werd de mens Godgelijk en gezegend, doordat hij bekleed werd met vrijheid” (Preek over de dood). Om deze reden schenkt de Kerk in haar pastorale praktijk en spirituele begeleiding zoveel aandacht aan het innerlijke leven van een persoon en zijn keuzevrijheid. Het ondergeschikt maken van de menselijke wil aan een externe autoriteit door manipulatie of geweld wordt gezien als een schending van de Goddelijke orde.

Tegelijkertijd is de vrijheid van keuze geen absolute of uiteindelijke waarde op zichzelf. God heeft het slechts ten dienste gesteld van het menselijk welzijn. Een persoon mag in het aanwenden ervan nooit zichzelf of de ander kwaad doen. Maar als gevolg van de kracht van de zonde, die inherent is aan de gevallen menselijke natuur, is geen enkele menselijke inspanning in staat om de ware goedheid te verwerven. Vanuit zijn eigen ervaring getuigt de heilige apostel Paulus van datgene wat karakteristiek is voor iedere persoon:

“Waar ik mee bezig ben weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik... Het is niet langer ikzelf die iets doet, maar de zonde die in mij woont” (Rom. 7:15,17).

Daarom kan een mens het nooit stellen zonder Gods hulp en een nauwe samenwerking met Hem, want Hij alleen is de bron van alle goede dingen.

Toen de eerste mensen God hadden verworpen en slechts op zichzelf vertrouwden, bevonden zij zich onder de heerschappij van de destructieve krachten van het kwaad en de dood en gaven zij deze afhankelijkheid door aan hun nakomelingen. Nadat zij hun vrijheid van keuze hadden misbruikt, verloren de mensen nog een andere vrijheid - de vrijheid om te leven in de deugdzaamheid die zij bezaten in hun ongevallen staat. En het is deze vrijheid die de Heer Jezus Christus in hen heeft hersteld: “Wanneer dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” (Joh. 8:36). Het is onmogelijk om vrij te worden van de zonde zonder de mysterieuze eenwording van de mens met de getransfigureerde natuur van Christus, zoals die plaatsvindt in het Sacrament van de Doop (vgl.: Rom. 6:3-6 en Col. 3:10).

De Heilige Schrift spreekt ook over de noodzaak voor een persoon om zijn eigen krachten aan te wenden om bevrijd te worden van de zonde: “Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen” (Gal. 5:1). Ook de praktische ervaringen van een groot aantal heilige mannen en vrouwen, die hoge spirituele doelen hebben nagestreefd, getuigen daarvan en hebben daarmee de mogelijkheid aangetoond dat de mens in staat is om zijn eigen leven te transformeren. De vruchten van deze menselijke spirituele inspanningen zullen echter pas waarlijk tot hun recht komen in de universele opstanding, wanneer “ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt” (Fil. 3:21).

II. 2. De Heer Jezus Christus zegt: “En gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken... Eenieder die de zonde bedrijft, is een slaaf der zonde” (Joh. 8:32,34). Dit betekent dat slechts diegenen waarlijk vrij zijn, die het pad van een rechtschapen leven kiezen en die gemeenschap zoeken met God, de bron van de absolute waarheid. Maar het misbruiken van de vrijheid en de keuze voor een onjuiste en immorele manier van leven zal uiteindelijk juist de vrijheid van keuze vernietigen, omdat dit leven leidt tot de slavernij van de zonde. Alleen God, als de bron van de vrijheid, kan deze vrijheid voor een menselijke persoon behouden. Degenen die geen afstand wensen te doen van de zonde geven hun vrijheid weg aan de duivel, de vijand van God en de vader van het kwaad en gevangenschap.Terwijl de Kerk de waarde van de vrijheid van keuze erkent, waarschuwt zij ervoor dat deze vrijheid onvermijdelijk zal verdwijnen als er een keuze wordt gemaakt ten gunste van het kwaad. Kwaad en vrijheid zijn onverenigbaar.

In de menselijke geschiedenis heeft de keuze van mensen en samenlevingen ten gunste van het kwaad, geleid tot het verlies van vrijheid en een enorm verlies aan mensenlevens. En vandaag de dag loopt de mensheid gevaar hetzelfde pad op te gaan wanneer zulke absoluut verdorven zaken als abortus, zelfmoord, ontucht, perversie, de vernietiging van het gezin, het entameren van wreedheid en geweld niet langer in een juist moreel perspectief worden geplaatst en gerechtvaardigd worden door een verwrongen begrip van de menselijke vrijheid.

 

De zwakheid van het statuut van de rechten van de mens ligt in het feit dat men in de verdediging van de vrije keuze steeds meer de morele dimensie van het leven en de bevrijding van het kwaad dreigt te negeren. Het maatschappelijke stelsel zou juist geleid moeten worden door beide genoemde vormen van vrijheid, die bij hun uitoefening in het openbare leven met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht. Een van deze vrijheden kan niet verdedigd worden terwijl de ander wordt veronachtzaamd. Een vrij streven naar deugdzaamheid en waarheid is onmogelijk zonder de vrijheid van keuze, maar deze vrije keuze verliest zijn waarde en betekenis wanneer het wordt gebruikt ten gunste van het kwaad.

 

III. De rechten van de mens in christelijk en maatschappelijk perspectief.

III. 1. Ieder individu is door God begiftigd met waardigheid en vrijheid. Echter, het gebruik van deze vrijheid voor kwade doelen zal onvermijdelijk leiden tot afbraak van iemands eigen waardigheid en een aantasting van de waardigheid van anderen. Binnen een samenleving moeten er mechanismen in het leven geroepen worden die de harmonie tussen menselijke waardigheid en vrijheid herstellen. In het maatschappelijke leven kan en moet het concept van mensenrechten en moraliteit dit doel dienen. Tegelijkertijd zijn deze twee noties nauw met elkaar verbonden vanwege het feit dat de moraliteit, d.w.z. de begrippen zonde en deugd, altijd aan de wet voorafgaan, die in feite voortgekomen is uit deze begrippen. Daarom zal een erosie van de moraliteit uiteindelijk altijd leiden tot de erosie van het wettelijke stelsel.

Het concept van de rechten van de mens heeft een lange historische evolutie ondergaan en juist om die reden kunnen deze rechten nooit verabsoluteerd worden naar hun hedendaagse betekenis. Het is daarom noodzakelijk een heldere definitie te geven van de Christelijke waarden waarmee de mensenrechten in overeenstemming zouden moeten zijn.

III. 2. Mensenrechten kunnen nooit superieur zijn aan de waarden van de spirituele wereld. Een Christen stelt zijn geloof in God en de gemeenschap met Hem boven zijn aardse leven. Het is daarom ontoelaatbaar en gevaarlijk om de mensenrechten te interpreteren als de ultieme en universele grondslag van het maatschappelijk leven waaraan religieuze opvattingen en gewoonten ondergeschikt moeten worden gemaakt. Geen enkele verwijzing naar de vrijheid van meningsuiting of creativiteit kan de openbare bezoedeling en ontwijding rechtvaardigen van voorwerpen, symbolen of begrippen die door de gelovigen worden gekoesterd.

Als niet Goddelijke instituties mogen de rechten van de mens nooit conflicteren met de Goddelijke Openbaring. Voor het grootste deel van de Christenheid is de categorie van de leerstellige en morele tradities niet minder belangrijk dan het principe van de individuele vrijheid, en het individu heeft de taak deze vrijheid daarmee in overeenstemming brengen. Voor vele mensen in verschillende delen van de wereld zijn niet zozeer de geseculariseerde normen van de rechten van de mens de uiteindelijke maatstaven voor hun sociale leven en interpersoonlijke relaties, maar het geloof en haar tradities.

Geen enkele menselijke institutie, met inbegrip van de diverse vormen en mechanismen van de sociaal-politieke orde, kan op zichzelf het leven van de mensen moreel perfectioneren en het kwaad en het lijden uitroeien. Het is belangrijk om te beseffen dat bepaalde openbare en maatschappelijke instituties de reele macht en ook de plicht hebben om het kwaad in zijn maatschappelijke manifestaties tegen te gaan, maar zij kunnen nooit vat krijgen op de zonde als hun oorzaak. De werkelijke strijd met het kwaad wordt uitgevochten in de diepten van de menselijke geest en kan slechts gewonnen worden wanneer deze strijd gevoerd wordt binnen het persoonlijke religieuze leven:

“Wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 6:12).

In de Orthodoxie heerst de onveranderlijke overtuiging dat de maatschappij bij de inrichting van haar sociale orde niet slechts rekening mag houden met menselijke belangen en wensen, maar ook met de Goddelijke waarheid, de eeuwige morele natuurwet, die door de Heer is gegeven en die in de wereld werkzaam is los van het feit of afzonderlijke mensen of gemeenschappen het daarmee eens zijn of niet. Voor een orthodoxe Christen staat deze wet, die bezegeld is in de Heilige Schrift, boven enige andere wetgeving, want het is met deze wet dat God de individuen en naties zal oordelen, wanneer deze staan voor Zijn troon (vgl.: Openb. 20:12).

III. 3. De ontwikkeling en uitvoering van het concept van de mensenrechten moeten in overeenstemming zijn met de morele normen, met het ethische principe zoals dat door God in de menselijke natuur is neergelegd en tot uitdrukking komt in de stem van het geweten.

Bij de uitoefening van de rechten van de mens kunnen Christenen nooit gedwongen worden de Goddelijke geboden te overtreden. De Orthodoxe Kerk gaat ervan uit dat het ontoelaatbaar is dat de opvatting van de gelovige over de menselijke persoon, het gezin, het gemeenschapsleven en de kerkelijke praktijk ondergeschikt zouden moeten worden gemaakt aan een niet-religieuze opvatting van de rechten van de mens. Christenen zouden daarop moeten reageren zoals de heiligen Petrus en Johannes deden: “Beslist zelf, of het recht is voor God, meer aan u dan aan God gehoor te geven” (Hand. 4:19).

Het is ontoelaatbaar om in het domein van de rechten van de mens normen te introduceren die zowel het Evangelie als de morele natuurwet aantasten of zelfs geheel buiten spel zetten. De Kerk ziet een groot gevaar in wettelijke en maatschappelijke steun voor sommige verdorvenheden als seksuele ontucht en perversiteiten, de verering van geld en geweld. Het is eveneens ontoelaatbaar om zulke immorele en inhumane zaken als abortus, euthanasie, het gebruik van embryo’s voor medische doeleinden, experimenten op het gebied van genetische manipulatie, etc. tot norm te verheffen.

Helaas zien we in de maatschappij wettelijke normen en politieke praktijken opdoemen die niet slechts zulke zaken toestaan maar ook daarvoor de noodzakelijke voorwaarden scheppen door ze te propageren via de massamedia, het onderwijs en het stelsel van de gezondheidszorg, de reclame, het handelsverkeer en de openbare diensten. Erger nog, gelovigen die deze zaken als zondig beschouwen worden gedwongen de zonde als toelaatbaar te accepteren of zijn het slachtoffer van discriminatie en vervolging.

In de wetgeving van bijna alle landen zijn daden die anderen schaden strafbaar. Maar de menselijke ervaring leert dat de schade die door een mens aan zichzelf wordt toegebracht niet zelden overslaat naar de mensen in zijn omgeving, zijn bloedverwanten, vrienden, buurtgenoten, collega’s en de hele maatschappij. Het individu is verantwoordelijk voor de consequenties van zijn zonde, aangezien zijn keuze voor het kwaad een verderfelijke invloed heeft op zijn naasten en de gehele schepping Gods.

De mens is geroepen tot goede werken krachtens zijn waardigheid. Het individu is verplicht zorg te dragen voor de wereld en de mensen om hem heen. Hij moet in zijn leven het goede trachten te doen en te onderwijzen, niet het kwade:

“Wie dan een van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeker klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen” (Matth. 5:19).

III. 4. De rechten van de mens mogen nooit in tegenspraak zijn met iemands liefde voor het vaderland en de naasten. De Schepper heeft in de menselijke natuur de behoefte aan communicatie en eenheid gelegd: “Het is niet goed dat de mens alleen zij” (Gen. 2:18). De liefde van een persoon voor zijn gezin en andere dierbaren breidt zich automatisch uit naar zijn landgenoten en het land waarin hij leeft. Het is niet toevallig dat de Orthodoxe traditie het patriottisme terugvoert tot de woorden van Christus de Verlosser Zelf: “Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden” (Joh. 15:13).

De erkenning van individuele rechten moeten in evenwicht zijn met het besef van de verantwoordelijkheid van mensen ten opzichte van anderen. De beide extremen van individualisme en collectivisme kunnen geen harmonische orde in het maatschappelijk leven bewerkstelligen. Zij leiden tot een degradatie van de persoonlijkheid, een moreel en wettelijk nihilisme, een toename van de misdaad, burgerlijke lethargie en de wederzijdse vervreemding van mensen.

De spirituele ervaring van de Kerk heeft echter laten zien dat de spanning tussen prive en maatschappelijke belangen slechts overwonnen kan worden wanneer de rechten en vrijheden van de mens in overeenstemming worden gebracht met morele waarden en, nog belangrijker, wanneer het leven van het individu en de maatschappij door de liefde wordt versterkt. Het is de liefde die alle tegenstrijdigheden tussen het individu en degenen rondom hem opheft en hem zo in staat stelt zijn vrijheid ten volle te genieten wanneer hij zorg draagt voor zijn naasten en zijn vaderland.

Activiteiten die gericht zijn op eerbiediging van de rechten van de mens en de verbetering van sociale en economische relaties en instellingen, kunnen nooit waarlijk succesvol zijn wanneer de religieuze en culturele tradities van landen en naties worden genegeerd.

Het mag niet zo zijn dat sommige beschavingen hun manier van leven opleggen aan andere beschavingen onder het voorwendsel van de bescherming van de rechten van de mens. De mensenrechtenbeweging mag niet ten dienste gesteld worden van de belangen van bepaalde landen. De strijd voor de rechten van de mens kan alleen maar vruchtbaar zijn wanneer deze bijdraagt tot het spirituele en materiele welzijn van zowel het individu als de maatschappij.

III. 5. De realisatie van de rechten van de mens mag niet leiden tot de aantasting van het milieu en de uitputting van de natuurlijke bronnen. De verwerping van de door God geopenbaarde richtlijnen in het leven, zowel van het individu als de maatschappij, leidt niet slechts tot een verstoring van de intermenselijke relaties, maar ook tot een rampzalige verhouding tot de natuur, die door God aan de mens is gegeven om te beheren (vgl.: Gen. 1:28). Het onbegrensde verlangen om de materiele behoeften op een buitensporige en kunstmatige manier te bevredigen is uitermate zondig omdat het leidt tot een verarming van zowel de ziel als de natuurlijke leefomgeving. Men mag niet vergeten dat de natuurlijke rijkdommen van de aarde niet slechts het eigendom van de mensheid zijn maar op de allereerste plaats de schepping van God:

“Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen” (Ps. 24:1)

De erkenning van de mensenrechten wil niet zeggen dat mensen de natuurlijke bronnen ten gunste van hun eigen egoistische behoeften kunnen verspillen. Menselijke waardigheid is onlosmakelijk verbonden met de roeping van de mensen om te zorgen voor Gods wereld (vgl.: Gen. 2:15), om gematigd te zijn in hun behoeften en om de rijkdommen, de verscheidenheid en de schoonheid van de natuur te behoeden. Met deze waarheden moeten de maatschappij en de staat in alle ernst rekening houden bij het bepalen van hun fundamentele doelstellingen met betrekking tot de socio-economische en materieel-technische ontwikkelingen. Men moet goed bedenken dat niet slechts de huidige maar ook de toekomstige generaties het recht hebben om de natuurlijke rijkdommen, die door de Schepper zijn geschonken, te gebruiken.

Vanuit het standpunt van de Orthodoxe Kerk kan het politieke en wettelijke stelsel van de rechten van de mens het nastrevenswaardige doel van de bescherming van de menselijke waardigheid bevorderen en bijdragen aan de spirituele en ethische ontwikkeling van de persoonlijkheid. Om dit mogelijk te maken moet de nakoming van de rechten van de mens niet in conflict komen met de door God ingestelde morele normen en de traditionele moraliteit die daarop gebaseerd is. Iemands mensenrechten kunnen niet geplaatst worden tegenover de waarden en belangen van iemands vaderland, gemeenschap en familie. De uitoefening van de rechten van de mens mag nooit gebruikt worden om enige inbreuk te plegen op religieuze heilige symbolen, culturele waarden en de identiteit van een natie. Mensenrechten kunnen nooit gebruikt worden als een voorwendsel om onherstelbare schade aan de natuur toe te brengen.

 

IV. Menselijke waardigheid en vrijheid in het stelsel van de mensenrechten.

IV. 1. Er bestaan verschillende tradities in de interpretatie van rechten en vrijheden van de mens en de nationale bijzonderheden in de uitvoering daarvan. Het moderne stelsel van de rechten van de mens wordt in brede kringen geaccepteerd en er bestaat een tendens tot een nog grotere specificatie. Maar er bestaat geen algemeen aanvaarde classificatie van rechten en vrijheden. Verschillende juridische scholen classificeren ze volgens verschillende criteria. Krachtens haar fundamentele roeping beschouwt de Kerk rechten en vrijheden in het perspectief van hun mogelijke rol bij het creeren van gunstige externe voorwaarden voor de verbetering van de persoonlijkheid op weg naar zijn redding.

IV. 2. Het recht op leven. Leven is een gave van God aan de mensheid. De Heer Jezus Christus predikt: “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Joh. 10:10). God gaf aan de profeet Mozes het gebod: ‘Gij zult niet doden’. De Orthodoxie aanvaardt geen terrorisme en veroordeelt het als gewapende agressie en misdadige geweldpleging, net als alle andere vormen van het misdadig benemen van het menselijk leven.

Tegelijkertijd is het leven niet beperkt tot de wereldse begrenzingen, waarin de profane wereldbeschouwing en haar wettelijke stelsel het individu plaatsen. Het Christendom getuigt van het feit dat het aardse leven, hoewel kostbaar in zichzelf, pas haar volheid en absolute betekenis krijgt in het perspectief van het eeuwige leven. Daarom moet de prioriteit niet liggen bij de pogingen om het aardse leven met alle mogelijke middelen te behouden, maar bij het verlangen om het op een zodanige manier in te richten, dat het de mens mogelijk maakt met God samen te werken en zijn ziel op de eeuwigheid voor te bereiden.

Het Woord van God leert ons dat het geven van iemands aardse leven voor Christus en het Evangelie (vgl.: Mk. 8:35) en omwille van andere mensen, iemands redding niet bemoeilijkt, maar hem juist leidt naar het Koninkrijk Gods (vgl.: Joh. 15:13). De Kerk eert de daden van de martelaren die God zelfs tot in de dood hebben gediend en de daden van de belijders die weigerden Hem te verloochenen in het aangezicht van vervolgingen en bedreigingen. Orthodoxe Christenen eren ook de heldenmoed van diegenen die hun leven hebben gegeven op het slagveld, vechtend voor hun vaderland en hun naasten.

Tegelijkertijd veroordeelt de Kerk zelfmoord omdat zij die het begaan zich niet opofferen, maar het leven als gave van God verwerpen. In dit verband kan de Kerk nooit de legalisatie van de zogenaamde euthanasie accepteren, d.w.z. het behulpzaam zijn bij iemands wens om te sterven, hetgeen feitelijk neerkomt op een combinatie van moord en zelfmoord.

Het recht op leven moet de bescherming behelzen van het menselijk leven vanaf de conceptie. Iedere aantasting van het leven van een zich ontwikkelende menselijke persoonlijkheid is een schending van dit recht. De moderne internationale en nationale wetgeving bezegelt en beschermt het leven en de rechten van het kind, de volwassenen en de ouderen. Dezelfde logica m.b.t. de bescherming van het menselijk leven moet ook gelden voor de periode van het leven van de conceptie tot de geboorte. De Bijbelse opvatting van de door God gegeven waarde van het menselijk leven vanaf het moment van de conceptie komt met name tot uitdrukking in de woorden van de heilige Koning David:

“Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven... Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd, gewrocht in de diepten van het aardrijk; Uw ogen zagen mijn vormeloos begin; in Uw boek waren zij allen opgeschreven, de dagen die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond” (Ps. 139:13, 15-16).

Hoewel de doodstraf in de tijd van het Oude Testament als aanvaardbaar gold en er geen directe aanwijzingen te vinden zijn om haar op te heffen “noch in het Nieuwe Testament, noch in de Traditie of in de historische erfenis van de Orthodoxe Kerk”, moeten we toch in herinnering roepen dat:

“...de Kerk zich vaak verplicht voelt om bij de wereldlijke autoriteiten op te komen voor de ter dood veroordeelden, door te vragen hen genadig te willen zijn en hun straf te verzachten” (De grondslagen van het Maatschappelijk Concept van de Russisch-Orthodoxe Kerk, IX. 3).

In haar bescherming van het menselijk leven is de Kerk geroepen deze plicht tot voorspraak te vervullen, wat ook de maatschappelijke houding ten opzichte van de doodstraf moge zijn.

IV. 3. Vrijheid van geweten. Het individu ziet de gave van de vrijheid van keuze op de allereerste plaats als de mogelijkheid om voor bepaalde filosofische levensregels te kiezen. Zoals de heilige Irenaeus van Lyon schrijft:

“God maakte de mens vanaf het begin vrij, in het bezit van zijn eigen kracht... om de bevelen van God vrijwillig te gehoorzamen en niet onder Gods dwang” (Tegen de Ketterijen, Boek IV, Hoofdstuk 37).

Het principe van de vrijheid van geweten is in overeenstemming met Gods wil wanneer het de mens beschermt tegen iedere willekeurige bejegening van zijn innerlijke wereld en tegen elk gedwongen opleggen van bepaalde overtuigingen. Het is niet voor niets dat de Russisch Orthodoxe Kerk in haar Maatschappelijk Concept spreekt over de noodzaak:

“...van een zeker autonoom gebied voor de mens, waarbinnen zijn geweten de ‘autocratische’ heerser kan blijven, want het is de vrije wil die uiteindelijk beslist over redding of ondergang, de weg naar Christus of de weg van Christus af” (IV, 6).

In een seculiere staat stelt de vrijheid van geweten, afgekondigd en bevestigd door de wet, de Kerk in staat om haar identiteit en onafhankelijkheid van mensen met andere overtuigingen te bewaren en geeft het haar een wettelijke grond zowel voor de immuniteit van haar innerlijke leven als haar openbare getuigenis voor de Waarheid. Maar aan de andere kant is het zo dat wanneer de gewetensvrijheid is aangenomen als een wettelijk principe, de maatschappij daarmee haar religieuze doelen en waarden heeft verloren (vgl.: Maatschappelijk Concept III. 6).

Soms wordt de vrijheid van geweten opgevat alsof het een religieuze neutraliteit vereist of onverschilligheid van de kant van de staat en de maatschappij. Sommige ideologische interpretaties van religieuze vrijheid dringen aan op de noodzakelijkheid om alle religies te erkennen als relatief of ‘gelijkwaardig’ aan elkaar. Dit is onacceptabel voor een Kerk die, hoewel zij de gewetensvrijheid accepteert, geroepen is te getuigen van de Waarheid die zij koestert en die zij voor misinterpretaties moet behoeden (vgl.: Tim. 3:15).

Een samenleving heeft het recht om vrijelijk de inhoud en de mate van samenwerking te bepalen die de staat moet hebben met betrekking tot de diverse religieuze gemeenschappen, afhankelijk van hun sterkte, hun traditionele aanwezigheid in een bepaald land of regio, hun bijdrage aan de geschiedenis en de cultuur en hun houding t.o.v. de maatschappij. Maar tegelijkertijd moeten alle burgers gelijk zijn voor de wet, onafhankelijk van hun houding t.o.v. religie. Het principe van de gewetensvrijheid mag geen obstakel vormen voor samenwerkingsverbanden tussen de Kerk en de staat op sociaal, onderwijskundig of ieder ander sociaal belangrijk gebied.

De vrijheid van geweten mag niet gebruikt worden om een totale controle over het leven en de overtuigingen van het individu te verkrijgen, om zijn moraliteit m.b.t. zichzelf, zijn gezin en de maatschappij te vernietigen, om zijn religieuze gevoelens te beledigen, om inbreuk te maken op de zaken die hij voor heilig houdt, om zijn spirituele en culturele identiteit te beschadigen, want dit alles tast deze vrijheid in zijn essentie aan.

IV. 4. De vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van gedachten en gevoelens, die de mogelijkheid tot verspreiding van informatie vooronderstelt, is het logische gevolg van de vrijheid van ideologische keuze. Het woord is het voornaamste communicatiemiddel tussen de mens en God en de mensen onderling. De inhoud van de communicatie heeft een belangrijke invloed op het welzijn van de mens en de intermenselijke relaties in een maatschappij. De persoon draagt een speciale verantwoordelijkheid voor zijn woorden. “Want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden” (Matth. 12:37), zegt de Heilige Schrift. Openbare uitspraken en verklaringen mogen nooit de verspreiding van zondigheid bevorderen of strijd en ordeverstoringen in de samenleving teweegbrengen. Het woord moet het goede bewerkstelligen en ondersteunen. Het is met name gevaarlijk om religieuze en nationale gevoelens te kwetsen, om informatie over het leven van bepaalde religieuze gemeenschappen, volkeren, sociale groepen en persoonlijkheden te verdraaien. De verantwoordelijkheid voor het woord is in de moderne wereld vele malen groter geworden omdat er een snelle ontwikkeling plaatsvindt van de technologieen die informatie opslaan of verspreiden.

IV. 5. De vrijheid van creatief werk. Het menselijk scheppend vermogen is in diepste wezen een manifestatie van Gods beeld in de menselijke persoon. De Kerk geeft haar zegen aan creatief werk omdat het nieuwe mogelijkheden opent voor de spirituele groei van het individu en voor zijn kennis van de geschapen wereld. Omdat het de bedoeling van het scheppend werk is om te helpen bij het zichtbaar maken van de mogelijkheden van de persoonlijkheid, mag zij nooit een nihilistische houding ten opzichte van de cultuur, religie en moraal uitdragen. Het recht op zelfexpressie van een persoon of groep mag nooit op een zodanige manier worden uitgeoefend dat het de overtuigingen en de manier van leven van andere leden van de samenleving discrimineert en beledigt. Daarnaast moet een van de belangrijkste principes van het gemeenschappelijk leven, namelijk het wederzijds respect van groepen met een verschillende levensovertuiging, in acht wordt genomen.

Heiligschennis kan niet gerechtvaardigd worden met een verwijzing naar de rechten van een artiest, schrijver of journalist. De moderne wetgeving beschermt doorgaans niet alleen het leven en de eigendommen van de mensen maar ook symbolische waarden als de nagedachtenis van de doden, begraafplaatsen, historische en culturele monumenten en nationale symbolen. Deze bescherming moet ook gelden voor het geloof en zaken die door religieuze mensen als geheiligd worden beschouwd.

IV. 6. Het recht op onderwijs. Het doel van het tijdelijke leven van de mens is het zoeken naar de gelijkenis met God door middel van de deugdzaamheid. Educatieve vorming is dus niet alleen een middel om kennis te verkrijgen of om een mens in de maatschappij op te nemen, maar ook een vorming van de persoonlijkheid in overeenstemming met het plan van Gods schepping. Het recht op onderwijs behelst ook een kennis die rekening houdt met de culturele tradities van een samenleving en de wereldbeschouwing van het individu en zijn naasten. Omdat de meeste culturen in de wereld zijn gegrondvest op een religie, moet de algemene educatie en de vorming van een persoon mede het onderricht behelzen van de kennis over de religie, die ten grondslag ligt aan de cultuur waarin de persoon opgroeit. Tegelijkertijd echter moet de gewetensvrijheid worden gerespecteerd.

IV. 7. Burgerlijke en politieke rechten. De Heilige Schrift vraagt van de gelovigen om het nakomen van hun verplichtingen t.o.v. de familie en de samenleving op te vatten als gehoorzaamheid aan God (vgl.: Luk. 10-14; Ef. 5:23-33; Tit. 3:1). De heilige apostel Paulus maakte meer dan eens gebruik van zijn rechten als Romeins burger om het woord van God te kunnen prediken. Burgerlijke en politieke rechten geven de mens een uitgebreide mogelijkheid voor een doeltreffende dienstbaarheid aan zijn naaste. Gebruik makend van dit instrument kan een burger invloed uitoefenen op het leven van de gemeenschap en deelnemen aan het bestuur van de staat. Het welzijn van een samenleving hangt af van de manier waarop een individu van zijn rechten gebruik maakt om te kiezen of gekozen te worden, in vrijheid al of niet toetreedt tot een vereniging of een vakbond en hoe hij zijn vrijheid van meningsuiting aanwendt.

Maar het gebruik van politieke en burgerrechten mag niet leiden tot verdeeldheid en vijandschap. De Orthodoxe traditie van conciliariteit behelst het behoud van de sociale eenheid op grond van onvergankelijke morele waarden. De Kerk roept de mensen op om hun egoistische verlangens te beteugelen ter wille van het algemeen belang.

Volkeren, toevertrouwd aan de geestelijke zorg van de Russisch-Orthodoxe Kerk hebben in de loop van de geschiedenis vruchtbare ideeen ontwikkeld over de noodzaak tot samenwerking tussen de overheid en de burgers. Politieke rechten kunnen een wettige bijdrage leveren aan deze verhouding tussen staat en maatschappij. Om dit doel te kunnen bereiken moeten de burgerlijke belangen een reele vertegenwoordiging hebben in de diverse geledingen van de staatsmacht en moeten ook de mogelijkheden voor burgerlijke acties gewaarborgd zijn.

Het prive-leven, het wereldbeeld en de wil van de mens mag niet onderworpen worden aan een totale controle. Iedere manipulatie van iemands keuze en geweten door overheidsstructuren, politieke krachten en leidende economische en media-elites is gevaarlijk voor een samenleving. Zaken als het verzamelen, bundelen en gebruiken van informatie over welk aspect van het prive-leven van de mens dan ook, zonder toestemming van de betrokkene zijn ook ontoelaatbaar. Het verzamelen van informatie over een persoon zonder zijn toestemming is alleen toegestaan in die gevallen wanneer het van belang is voor de verdediging van het vaderland, het behoud van de moraliteit, de bescherming van de volksgezondheid, de rechtsgang of de noodzaak een misdaad te onderzoeken. Maar ook in deze gevallen mag informatie slechts vergaard en gebruikt worden in overeenstemming met het vastgestelde doel en de geldende wetgeving. De methoden die worden aangewend om informatie over mensen te vergaren en te verwerken mogen niet de waardigheid van een persoon aantasten, zijn vrijheid beperken of hem degraderen van een maatschappelijk individu tot een object van machinale operaties. Het gebruik van technische middelen die een persoon permanent volgen of die aan zijn lichaam zijn bevestigd, zullen een nog groter gevaar voor de menselijke vrijheid worden wanneer daarmee ook zijn persoonlijkheid wordt gecontroleerd.

IV. 8. Sociaal-economische rechten. Het aardse leven van een mens is pas mogelijk wanneer er aan zijn materiele behoeften kan worden voldaan. Het Boek Handelingen vertelt het verhaal van de eerste Christelijke gemeenschap waarin het niveau van materiele zorg voor de leden bijzonder hoog was (vgl.: Hand. 4:32-37; 6:1-6). Het juiste gebruik van materiele rijkdom heeft een belangrijke invloed op de redding van de mens. Het is daarom noodzakelijk om een duidelijke morele dimensie te geven aan de betreffende rechten en vrijheden, zoals het recht op bezit, het recht op werk, het recht op goede arbeidsvoorwaarden, de vrijheid van onderneming en het recht op een waardige levensstandaard.

De uitoefening van deze economische rechten mag echter niet leiden tot het ontstaan van een maatschappij waarin het gebruik van materiele rijkdom wordt verheven tot een dominante factor of zelfs het enige doel van het maatschappelijke bestaan. Een van de oogmerken van economische en sociale rechten is het voorkomen van een confronterende gelaagdheid in een maatschappij. Zulk een indeling van de bevolking in lagen staat haaks op het gebod van de naastenliefde. Het schept de voorwaarden voor een morele degradatie van zowel de maatschappij als het individu, het voedt het gevoel van vervreemding tussen de mensen en het doet het principe van de gerechtigheid geweld aan.

Een belangrijke verantwoordelijkheid van de maatschappij is het zorgdragen voor degenen die niet in staat zijn in hun eigen materiele behoeften te voorzien. Toegang tot het onderwijs en essentiele medische zorg mag niet afhankelijk zijn van de sociale of economische status van een persoon.

IV. 9. Collectieve rechten. De rechten van het individu mogen geen destructief effect hebben op de unieke manier van leven en de tradities van het gezin en de familie of de diverse religieuze, nationale en sociale gemeenschappen. God heeft in de menselijke natuur het verlangen gelegd naar een leven in gemeenschap (vgl.: Gen. 2:18). In de vervulling van Gods wil voor de eenheid van het menselijk ras, is een belangrijke rol weggelegd voor verschillende vormen van gemeenschapsleven, zoals die gerealiseerd worden in nationale, publieke en maatschappelijke verenigingen, terwijl in de Kerk, als god-menselijk organisme, Gods gebod tot liefde voor God en de medemens ten volle wordt geopenbaard (vgl.: Matth. 22:37-39).

Het gemeenschapsleven begint in het gezin. Daarom spreekt de heilige apostel Paulus over het deelhebben van het gezin aan het Mysterie van de Kerk (vgl.: Ef. 5:23-33). Juist in het gezin worden de religieuze tradities, het maatschappelijk leven en de nationale cultuur van een gemeenschap doorgegeven. De moderne wetgeving moet het gezin beschouwen als een wettelijke eenheid van man en vrouw, waarin de natuurlijke condities voor het opvoeden van kinderen worden geschapen. De wetgeving is ook geroepen om het gezin te respecteren als een integraal organisme en het te beschermen tegen de destructie, zoals die wordt teweeggebracht door het morele verval. Het wettelijk systeem moet in de handhaving van de rechten van het kind ook de speciale rol van de ouders bij de opvoeding erkennen, die onlosmakelijk is verbonden met hun wereldbeeld en religieuze ervaring.

Ook andere collectieve rechten moeten gerespecteerd worden, zoals het recht op vrede, het recht op een schoon milieu, het recht op de instandhouding van het culturele erfgoed en specifieke normen die het leven van de verschillende gemeenschappen reguleren.

Eenheid en onderlinge verbondenheid tussen burgerlijke en politieke, economische en maatschappelijke, individuele en collectieve mensenrechten kunnen een harmonieuze orde van het maatschappelijke leven bevorderen, zowel op nationaal als internationaal niveau. De sociale waarde en de effectiviteit van het gehele stelsel van mensenrechten hangt af van de mate waarin het de condities helpt te genereren voor een persoonlijke groei in de door God geschonken waardigheid en deze in verband brengt met de verantwoordelijkheid van een persoon voor zijn handelen ten overstaan van God en zijn naasten.

 

V. De grondbeginselen en werkterreinen van de Russisch-Orthodoxe Kerk op het gebied van de mensenrechten.

V. 1. Vanaf de vroegste tijden tot heden heeft de Orthodoxe Kerk zich beziggehouden met de interventie bij de overheid ter wille van degenen die onschuldig veroordeeld zijn, vernederd, misdeeld of uitgebuit. Maar de Kerk laat haar barmhartige bemiddeling ook gelden voor degenen die terecht zijn gestraft voor hun misdaden.De Kerk heeft herhaaldelijk opgeroepen om het geweld te stoppen en de moraliteit te eerbiedigen bij oplaaiende conflicten, waar het menselijk recht op leven, medische hulp, vrijheid en eigendom met voeten werden getreden. En tenslotte, tijdens de jaren van de goddeloze repressie, hebben Orthodoxe bisschoppen, geestelijkheid en gelovigen zich tot de autoriteiten gewend om te proberen de vrijheid van religieuze overtuiging te verdedigen en de rechten te bepleiten van religieuze gemeenschappen om hun participatie in het leven van de mensen te verbreden.

V. 2. Vandaag zowel als vroeger zijn wij geroepen om ons bezig te houden, niet alleen in woord maar ook in daad, met de bescherming van de rechten en de waardigheid van de mens. Wij zijn ons er van bewust dat in de moderne wereld de mensenrechten vaak worden geschonden en dat de menselijke waardigheid met voeten wordt getreden, niet alleen door staatsinstanties maar ook door transnationale structuren, economische krachten, pseudo-religieuze groepen, terroristen en andere criminele organisaties. En steeds vaker moeten de rechten en de waardigheid van de mens worden verdedigd tegenover de destructieve agressie van de media.

Onze huidige activiteiten met betrekking tot de mensenrechten vinden plaats op de volgende gebieden:

- De verdediging van het recht van de mens op een vrije belijdenis van het geloof, gebed en eredienst, het behoud van religieuze en culturele tradities en het in acht nemen van religieuze principes, zowel in het prive-leven als in het openbaar;

- De bestrijding van de misdaad op het gebied van zowel interne nationale als interreligieuze vijandschap;

- De bescherming van het individu tegen willekeurige activiteiten van machthebbers en werkgevers en tegen het geweld en vernedering binnen het gezin en de gemeenschap;

- Het verlenen van pastorale hulp aan militairen en het beschermen van hun rechten en waardigheid in situaties van vijandelijkheden en militaire acties in vredestijd;

- Zorg om het respect voor de waardigheid en de rechten van degenen die in sociale instellingen of gevangenissen zijn geplaatst, met daarbij bijzondere aandacht voor invaliden, wezen, ouderen en andere kwetsbare groepen;

- Bescherming van de rechten van volkeren en etnische groepen op hun eigen religie, taal en cultuur;

- Zorg voor degenen wier rechten, vrijheid en gezondheid gevaar lopen vanwege de activiteiten van destructieve sekten;

- Het steunen van het gezin in zijn traditionele vorm, zoals ook het vaderschap, het moederschap en het kindzijn;

- Het bestrijden van pogingen om mensen te betrekken bij corruptie en andere misdaden, zoals prostitutie, drugsverslaving en gokken;

- Zorg voor een goede economische en sociale orde in de maatschappij;

- Het verhinderen van pogingen om moderne technologieen en politieke manipulatie te gebruiken voor een totale controle over het individu, de keuze van zijn wereldbeeld en zijn prive-leven;

- Het bevorderen van het respect voor een wetgeving die zich op een positieve wijze bezighoudt met de uitvoering en bescherming van de rechten van de mens;

- Deskundigheid met betrekking tot het wettelijk optreden, de wetgevende initiatieven en processen van de autoriteiten, die de aantasting van de rechten en waardigheid van de mens voorkomen en die de sociale moraliteit ondersteunen;

- Deelname aan de publieke controle over de wetshandhaving, met name op het gebied van de verhouding tussen Kerk en staat, en over de uitvoering van een eerlijke procesgang.

V. 3. De activiteiten van de Russisch-Orthodoxe gelovigen op het gebied van de mensenrechten kunnen met de zegen van de Hoogste Kerkelijke Autoriteiten plaatshebben zowel in het kerkelijk leven als wel op het niveau van openbare maatschappelijke instellingen, aangezien deze reeds succesvol werken op het gebied van de mensenrechten. In haar activiteiten voor de bescherming van de rechten en de waardigheid van de mens, zoekt de Kerk ook samenwerking met de staat en andere publieke organen. Bij het kiezen van haar partners in de maatschappij, is de Kerk de woorden indachtig die Christus sprak tot de apostelen: “Want wie niet tegen ons is, is voor ons” (Mk. 9:40).

V. 4. Christenen worden opgeroepen om, gemotiveerd door deze Kerkelijke richtlijnen met betrekking tot de waardigheid, de vrijheid en de rechten van de mens, vanuit een ethisch perspectief maatschappelijke activiteiten te ontplooien. Dit kan op verschillende manieren gebeuren, zoals het getuigen tegenover de autoriteiten, het doen van intellectuele studies en het voeren van campagnes ter verdediging van bepaalde groepen mensen en hun rechten. Zonder uit te zijn op een revolutionaire omwenteling van de maatschappij en met respect voor de rechten van andere sociale groepen om deel te nemen aan het proces van sociale veranderingen op basis van hun eigen wereldbeeld, behouden Orthodoxe Christenen zich het recht voor om aan de opbouw van het openbare leven deel te nemen op een manier die niet in strijd is met hun geloof en morele principes. De Russisch-Orthodoxe Kerk is bereid om deze beginselen te verdedigen in dialoog met de gehele wereldgemeenschap en in samenwerking met mensen van andere traditionele geloofsovertuigingen en religies.



Priester: Vader Sergi Merks
Adres diensten: "Byzantijnse kapel" Dobbelmannweg 3,6531 KT Nijmegen
Postgiro 1980837 t.n.v. Rus. Orth. Parochie Hl. Tichon